Toen in 1995 werken werden uitgevoerd voor de installatie van de TGV, ontdekten archeologen sporen van protohistorische bezetting uit de Gallo-Romeinse periode van de site Piéman.
Het dorp van Arbre ligt aan de oostelijke arm van de Dender en dankt zijn naam aan de adelijke familie, aan wie het dorp toebehoorde in de 13-de eeuw.
De naam van het dorp dateert uit de 12-de eeuw. De abdijen van Sint-Martinus (Doornik) en van Liesses (Avesnois) bezitten er vele gronden. Het altaar in de kerk behoort trouwens toe aan de abdij van Sint-Martinus. De huidige kerk dateer uit de late 18-de eeuw. Let op het gebruik van de blauwe steen en baksteen.
Vestigingen van Gallo-Romeinse villas werden gevonden in Ghislenghien. Tijdens het Ancien Regime vermengt de geschiedenis van het dorp zich met dat van de Benedictijner Abdij van de nobele vrouwen, dat er in 1126 werd gesticht door Ide van Chièvres en Ide van Ath.
In het begin van de 12-de eeuw behoort het dopr toe aan een femilie met de naam Gibecq. De belangrijkste heerlijkheid, die meer dan de helft van de gronden van Gibecq besloeg, behoorde toe aan de abdij van Ghislenghien. In 1743 werd de kerk heropgebouwd in Doornikse stijl, met baksteen en blauwe steen.
In 847 wordt Houtaing vermeld bij de goederen van de abdij van Sint-Amands. Na de ‘Princes de Ligne’ gaat het leiderschap van la Berlière door verschillende handen tot het terechtkomt bij de graven d’Oultremont van 1845 tot 1912. Burgerlijke families verwerven nadien het landgoed en het wordt gekocht door de paters Jozefieten, die er een secondaire school starten.
In 1978 wijzen archeologische opgravingen op overblijfselen van neolithische bezetting in Irchonwelz. De eerste geschreven documenten dateren van de 12-de eeuw. Gelegen in de vallei van de oostelijke arm van de Dender is deze plaats sterk verbonden met wat er in de gefortificeerde buurstad gebeurt: het effect van belegeringen, transport van doek, …
De eerste vermelding van Isières gaat terug tot 1180, het moment waarop de bisschop van Cambrai de goederen die hij bezit schenkt aan zijn Kapittel. In de 13-de eeuw behoort een groot deel van het dorp toe aan de familie d’Audenarde. In 1294 is Isières betrokken bij het conflict van « Terres de débats ».
In de 13-de eeuw valt het dorp van Lanquesaint onder de heer d’Audenarde. Andere belangrijke heerlijkheden behoren toe aan het Kapittel van Cambrai en aan de graaf van Henegouwen. De abdijen van Saint-Ghislain, Ghislenghien en Liessies bezitten er eigendom of land.
De grootste eer van deze plaats is het feit dat het zijn naam heeft gegeven aan een van de meest illustere adellijke families van België. Hun kasteel wordt vermeld in 1020; Ligne wordt als baronie opgericht in 1180; de familie de Ligne kreeg de titel van graaf in 1545 en prins in 1601. Sinds de Middeleeuwen is hun hoofdverblijfplaats echter Beloeil.
Sinds de Middeleeuwen al zijn er sporen te vinden van bewoning van deze plaats aan de oostelijke arm van de Dender: in 1961 ontdekt men er een bijl van groene jade en in 1876 en 1896 Romeinse graven. In de Middeleeuwen behoort het gemeentehuis van Maffle toe aan het Kapittel Sint Waltrudis van Bergen. De kerk van Maffle was tot het einde van de 18-de eeuw een ‘secours’ van de kerk van Arbre.
Het verre verleden van Mainvault is nog niet gekend, wegens weinig archeologisch onderzoek. Niettemin zijn er wel al enkele vondsten gedaan. Ten westen van het dorp ligt de Romeinse weg van Bavay naar Velzeke. Een belangrijke familie van heren verschijnt in teksten vanaf de 12-de eeuw.
In een industriepark ten westen van de stad werden archeologische vondsten gedaan die wijzen op menselijke aanwezigheid op deze plaats in de IJzertijd en later ook in Gallo-Romeinse periode. In het Gallo-Romeins museum in Ath kan je een reconstructie zien.
Het verleden van Moulbaix voor de Middeleeuwen is niet gekend. De belangrijkste heerlijkheid hangt af van die Blicquy. Karel de Vijfde ondersteunde hier de familie Chasteler, die Henegouwen vermaarde militairen en officieren bezorgde. In de buurt van de kerk zijn overblijfselen van de motte en van het feodale kasteel gevonden. Het kasteel werd getekend in neo-middeleeuwse, Engelse Tudorstijl door architect Désiré Limbourg in 1890 en een jaar na de brand ook onder zijn directie gerestaureerd.
De site van Ormeignies heeft sporen opgeleverd van een bezetting door landbouwers in de neolithische periode. Vanaf de 14-de eeuw is de belangrijkste heerlijkheid in de handen van de familie de Ligne en dat blijft zo tot het einde van het Ancien Régime. De heerlijkheid van Bétissart is eigenaar van het landgoed van Chièvres. De heerlijkheid van la Rosière, bestaande uit twee boerderijen (de kleine en de grote), hangt af van de abdij van Cambron.
Archieven noch archeologie geven informatie van voor de 12-de eeuw over deze plaats. Vanaf de Middeleeuwen is de dominante heerlijkheid, met daaronder ook de molen van Stocq, eigendom van de baronie van Leuze. Het gemeentehuis wordt in 1390 verkocht aan de familie d’Yves. Deze familie krijgt de titel van baron in het midden van de 17-de eeuw. Het kapittel van de kerk Notre-Dame de Condé en de abdijen van Saint-Denis en Broqueroie, Liessies en Saint-Ghislain bezitten er goederen.
In de Middeleeuwen is Rebaix, net als 11 andere plaatsen in Henegouwen een ‘pairie’, een college van edelen van het graafschap Henegouwen en behoorde tot de familie de Rebaix, en nadien tot de families de Lahamaide en d’Egmont. Door werken aan de A8 ontdekte men een site van Merovingische bezetting (6-de tot 7-de eeuw) met een grote begraafplaats tussen het dorp en het gehucht Perquiesse. In dit gehucht bevond zich het kasteel omringd met grachten. Het riviertje Trimpont voorzag het water voor die grachten en ook voor de stroom Tordoir. Het kasteel werd verlaten in 1485.
Er is weinig geweten over de plaats, behalve de ligging aan de Romeinse weg Bavay-Velzeke. De eerste vermelding verschijnt in een akte van het jaar 948. Het gebied is dan verdeeld in twee heerlijkheden. De abdij van Ghislenghien bezit er de rechtspraak, de rechten en een watermolen voor bloem en olie. De heerlijkheid van de Ligne heeft er een een schandpaal. Deze twee heerlijkheden hebben elk hun eigen wethouders en ontvangen een handvest respectievelijk in 1411 en 1413.
Er is geen enkele archeologische ontdekking, die getuigt van een antieke bezetting van het dorp. De naam doet vermoeden dat er landontginning was in de vroege Middeleeuwen, misschien door de monniken van de Franse abdij van Saint-Amand-en-Pévèle die de eigenaar was in 847. De geestelijken bezaten er de boederij van Capleaumont, een molen op de Dender, bos en gronden, toevertrouwd aan een advocaat. In 1303 is er sprake van een wethouder en in 1414 van een handvest.